Stel je voor: je bent een vrouw, woonachtig in Nederland, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Je verlangt naar een rol buitenshuis, in het publieke leven, aangezien je zó zeker weet dat een vrouw meer kan zijn dan slechts een onderdanige huismoeder of verleidelijk lustobject. De eerste feministische golf bevindt zich nog in een vroege fase en de strijd om vrouwenkiesrecht is in volle gang. Jij wilt hier graag een rol in spelen. Het doel is om zowel mannen als vrouwen te laten zien dat vrouwelijk inzicht een grote toevoeging aan het publieke en politieke leven kan zijn. Invoering van stemrecht voor vrouwen zou hierbij een grote stap vooruit zijn. Hoe pak je dit aan, in een periode waarin vrouwen als niet meer dan ouderwetse stereotypes als schoonmaakster en kinderopvoedster, en zeker niet als potentieel intellectueel, worden gezien?
Aangezien het bijna onmogelijk is om op zo’n grote schaal karikaturale stereotypes te laten verdwijnen, zou je kunnen proberen hier juist tactisch gebruik van te maken. If you can’t beat ‘em, join ‘em. In plaats van actief strijden tegen ‘vrouwelijke’ stereotypes kun je deze ook in jouw voordeel gebruiken. Deze stereotypes zijn immers karaktertrekken die (zogenaamd) bij de man zouden ontbreken. Aantonen dat deze karakterkenmerken juist bruikbaar kunnen zijn in het publieke leven zou men kunnen overtuigen dat vrouwen hier toch wel een plek verdienen.
Verstandig is om deze noties openbaar te maken middels een visueel medium. Zo hoeven de kenmerken niet expliciet genoemd te worden, waardoor ze op subtiele wijze bij mensen ingeprent kunnen worden. Deze ideeën heeft Wilhelmina Drupsteen in haar kunst verwerkt, met haar wandschilderingen van de tentoonstelling ‘De Vrouw 1813 – 1913’ (fig. 1). De bovenste afbeelding was te zien aan de hoofdwand van de entreehall, de onderste twee respectievelijk aan de linker- en rechterwand. Zij heeft op tactische wijze gebruik gemaakt van noties over vrouwelijkheid en toonde kenmerken die bij mannen zouden ontbreken, maar toch, volgens de strijdsters voor vrouwenkiesrecht, essentieel waren in het politieke toneel. Ik zal hier een paar voorbeelden van geven.
Ten eerste wordt moederschap meerdere keren op de schilderingen afgebeeld: aan de linker- en rechterzijde van de afbeelding op de hoofdwand en in het midden van de schilderingen op de linker- en rechterwanden. Door moederschap af te beelden wordt het kenmerk ‘zorgzaamheid’ aan vrouwen toegeschreven. Bovendien staat deze zorgzaamheid in de afbeelding op de linkerwand in de naam van de oorlog: een moeder heeft automatisch afkeer tegen oorlog, omdat haar zoon hierbij weggestuurd wordt, om vervolgens misschien niet meer terug te keren. Op de rechterwand draagt de vrouw haar kind (letterlijk) mee richting een tijd waarin vrouwen meer rechten hebben, afgebeeld als het beklimmen van een metaforische trap, waarbij de jongere generatie al een stuk dichterbij de koning (en dus mannen in het algemeen) staat dan de oudste generatie. Door een emanciperende vrouw als moeder af te beelden wordt men er aan herinnerd dat moederschap niet zal verdwijnen wanneer vrouwen een rol spelen in het politieke toneel. Dit is zo dan ook tactisch afgebeeld, omdat dit precies was waar mannen angstig voor waren: het verval van de traditionele familierollen (en dus geslachtsrollen).
De moeder die rouwt om haar zoon die als soldaat gestorven is, is niet de enige verwijzing naar afkeer van oorlog onder vrouwen. Op de afbeelding op de rechterwand biedt de jongste generatie vrouw een verzoekschrift voor vrede aan de koning aan. De andere generaties vrouwen staan (letterlijk) achter haar en dit voorstel. Boven hen is tekstueel te zien welk politiek standpunt zij inneemt: “Is er één vrouw die niet bidt dat vrede heersche op aarde?”. Ook is de vrede gepersonifieerd als vrouwelijke vredesengel. Dit zijn allemaal subtiele verwijzingen waardoor men vrede automatisch koppelt aan de vrouw. Vrouwelijke vredigheid wordt, om de genderstereotypes te versterken, tegenover de agressie van de man gesteld. De oorlog is gepersonifieerd als mannelijke oorlogsgod, de soldaat is een man, en de koning aan wie een vredesverzoek wordt aangeboden, welk hier dus voor overtuigd moet worden en oorspronkelijk pro-oorlog was, is ook een man. Oorlog wordt dus duidelijk getypeerd als ‘mannelijk’.
De vrouwen in het midden van de hoofdwand zijn qua vormgeving heel typisch voor de jugendstil, de stijl waarin de meeste van Drupsteens werken gemaakt zijn. Ze hebben slanke lichamen en serene gezichtsuitdrukkingen en dragen lange, sierlijke jurken. De trap waarop zij staan staat symbool voor de positie van de vrouw in de maatschappij: onderin de vrouwen die nog niet zo veel bereikt hebben op dit vlak, hierboven vrouwen die streven steeds meer te bereiken en centraal bovenaan de vrouw die het meeste heeft bereikt. Zij lijkt tevreden met de positie die zij heeft behaald en kan, door haar positie op de trap, als ‘belangrijkste’ en machtigste vrouw gezien worden. Haar lieflijkheid en zachte uitstraling worden nog verder benadrukt door haar uitnodigende pose. Drupsteen benoemde haar tot ‘Amsterdamse Maagd’, omdat puurheid ‘vanzelfsprekend’ belangrijk is voor een vooraanstaande vrouw. In deze afbeelding wordt dus getoond hoe belangrijk schoonheid en puurheid waren voor een ‘goede’ vrouw, en dus ‘vrouwelijke’ kenmerken waren.
Al deze ‘vrouwelijke’ kenmerken zijn heel typerend voor de manier waarop vrouwen gezien werden. Samen vormen ze een soort ‘positief’ stereotype van de vrouw. De genoemde karaktertrekken als zorgzaamheid en vredigheid zouden op het politieke toneel zeer gewaardeerd kunnen worden, vooral wanneer gerefereerd wordt naar de afschuwelijkheden van oorlog. Aan het einde van, en zeker na, de Eerste Wereldoorlog zouden dan ook vooral deze noties zeer belangrijk zijn gevonden. Door de schoonheid en puurheid van de vrouw te benadrukken wordt eigenlijk objectificatie van de vrouw aangemoedigd. In dit voorbeeld is ook dit in eigen voordeel gebruikt: wie wil er nou in een zaal met enkel stoffige oude mannen discussiëren over de toekomst? Vrouwen zouden hier de sfeer wat levendiger kunnen maken. Ik denk dat dit zeker het achterhoofd werden gehouden toen in 1919 vrouwenstemrecht werd ingevoerd. Persoonlijk zou ik, en ik denk elke vrouw, hier meer tevreden over zijn geweest als vrouwelijke objectificatie volledig achter werd gelaten, maar het ziet ernaar uit dat dit zo diep verwikkeld is in de maatschappij dat dit zeker nog een tijdje zal duren, zelfs vandaag de dag.
Bibliografie
Wilhelmina C. Drupsteen, Entreehall. Verklaring der wandschilderingen, 1913, Amsterdam, Stadsarchief Amsterdam, Collectie 89: Archief van de Vereeniging Tentoonstelling De Vrouw, objectnr. 26.
Groot, Marjan, Vrouwen in de vormgeving in Nederland 1880 – 1940 (Rotterdam 2007).
Wilhelmina C. Drupsteen, Entreehall. Verklaring der wandschilderingen.